ZIJN PESTKOPPEN ONGENEESLIJKE SADISTEN?

Een bevriende zielkundig geneesheer vertelde me dat het karakter van een mens rond zijn derde jaar zo ongeveer wel gevormd is. Daarna valt er weinig meer aan te veranderen of te redden. Met deze wetenschap in mijn achterhoofd schrijf ik dit stukje met lood in de schoenen. Ik hoop dat mijn toetsenbord er minder door bezwaard raakt.

Het stukje straat in Leeuwarden waar ik opgroeide was nog geen 150 meter lang. De kinderen die er woonden gingen naar wel vijf verschillende lagere scholen: een openbare, een hervormde, een gereformeerde, een katholieke en een eliteschool. De leus ‘onverdeeld naar de openbare school’ had alleen poot aan de grond gekregen bij míjn ouders.

Kakschool
Wij kinderen trokken ons er niets van aan, we speelden met elkaar dwars door de gezindten heen en kwamen zelfs onverdeeld bij elkaar over de vloer. Ook ruzieden we zonder aanzien des geloofs. Mijn beste vriendje, even oud als ik, zat op de eliteschool in het centrum van de stad, door buitenstaanders ook wel als ‘kakschool’ aangeduid. Het was een school voor kinderen van dokters, advocaten, fabrieksdirecteuren en ‘betere’ middenstanders, kortom de mensen die zich net wat meer voelden dan het gewone volk.

Deze boodschap was aan de meeste ouders niet besteed


Poepen op een ton
Onze straat bestond uit twee stukken, die werden gescheiden door een pleintje. Wij woonden in het betere deel, het voornoemde stuk van 150 meter. Het mindere stuk was smaller, langer, de huizen waren er kleiner en ze poepten er nog op een ton. Wij zagen dat stuk niet als ‘onze straat’, hoewel hij dezelfde naam droeg. Ik deed er een paar schoolvriendjes op, zodat ik ook op een ton leerde poepen.

Vrij spel
Het tussenliggende pleintje had een grote aantrekkingskracht op kinderen uit de wijde omgeving. Je kon er voetballen, touwtjespringen, tollen, hoelahoepen, knikkeren, verstoppertje en blikspuit spelen, bedenk het maar. Het waren de jaren vijftig, we hadden vrij spel. In onze straat stond toen wij er kwamen wonen nog maar één auto geparkeerd. Die was van de ouders van mijn beste vriendje. Vrij snel daarna kocht mijn vader een tweedehands Fiat Topolino. Geleidelijk aan vulde de straat zich met meer auto’s.

Fiat Topolino, tweede auto in de straat

Patstelling
In het andere deel van de straat woonde een zekere Jan. Hij was wat ouder en ruwer en ik was bang voor hem. Eens toen ik langs zijn huis liep kwam hij achter mij aan om me een schop te geven. Ik ving met beide handen zijn voet op die ik afwerend voor mijn lijf had gehouden en wist niet beter dan die vast te houden. Daar stonden we tot ons beider verrassing oog in oog, hij op één been, machteloos en woedend, ik angstig, want zijn wraak zou vreselijk zijn als ik die voet losliet. Een patstelling. In arren moede begon ik achteruit te lopen en trok de hinkende Jan achter me aan. Ik vermeerderde mijn vaart tot hij viel en rende weg zo snel ik kon. Gelukkig kwam hij me niet meer achterna. Daarna heb ik geen last meer van hem gehad. Wel meed ik lange tijd zijn stuk straat.

Klapperpistool
Ons stukje straat was ook niet vrij van kwelgeesten. In het bijzonder twee jongens wil ik noemen: mijzelf en mijn beste vriendje. We voerden een ware terreur over de andere kinderen. Vooral twee kleinere jongetjes moesten het ontgelden. Ze waren gereformeerd en heetten allebei T. Als we een klapperpistool op ze richtten met de woorden ‘handen omhoog’ staken ze hun handen angstig in de lucht. De ene T. zetten we een keer in zijn eigen achtertuin onder een boom met een touw om zijn nek. Daar moest hij blijven staan tot we terugkwamen. Dat deed hij dan.

Over en uit
De andere T. was zo bang voor ons dat hij er ‘s nachts niet van kon slapen. Zijn vader, een dominee, kwam zijn beklag doen bij mijn vader. Die vertelde me op ernstige toon wat we hadden veroorzaakt met ons getreiter. Over en uit moest het zijn! Dit was niet aan dovemansoren gericht. Nu kozen wij een andere modus: “Waag het niet om aan T. te komen”, schreeuwden we dreigend naar de andere kinderen, die in de verste verte geen plannen in die richting koesterden. Het jochie heeft ook dit vast niet fijn gevonden. De andere kinderen evenmin. Ik denk dat wij een jaar of tien waren toen wij ons zo misdroegen. Ruimschoots de drie gepasseerd dus.

Blije domineeslach
Ik was al in de zeventig toen ik de crematie bezocht van de laatst overlevende buurvrouw uit onze straat. Ze was bijna honderd geworden. Iemand wees me op een man en vroeg: “Weet je wie dat is? Dat is T., hij is dominee geworden, net als zijn vader.” Verdomd, ik herkende hem. Hij had die typisch blije lach op zijn gezicht die dominees bij contacten met de medemens passend achten. Na enig aarzelen stapte ik om hem af, stelde me voor en zei: “Jezus, sorry, ik bedoel jeetje, sorry, ik bedoel verdorie, wat hebben wij je vroeger gepest. Ik schaam me daar nog altijd voor.” Ik meende het. Ik had het er ook nog wel eens over gehad met mijn vroegere beste vriendje, met wie ik nog steeds bevriend ben. Allebei waren we zacht gezegd niet trots op onszelf. T. keek me onbegrijpend aan; daar herinnerde hij zich nou werkelijk helemaal niks van. Waarom geloofde ik hem niet? Maar laat ik hem nu niet gaan bashen, dat heeft hij niet aan mij verdiend.

Vriendinnetjes van mijn zusjes zagen me liever gaan dan komen

De sadist in mij
Aanvankelijk wilde ik voor u een verhaaltje schrijven over hoe leuk en idyllisch de straat uit mijn kindertijd was. Maar dat gaat slechts op tot op zekere hoogte. Ik was bang voor Jan de G., maar andere kinderen waren misschien nog wel banger voor mij. Ik weet nog dat ook sommige vriendinnetjes van mijn zusjes me liever zagen gaan dan komen. Je leest tegenwoordig veel over pestgedrag, meestal vanuit het standpunt van de geplaagden. Nu leest u het ook eens van de kant van de pestkop. Wat bewoog ons tot dit laffe sadisme?
Lang voerde ik voor mezelf het verweer dat ik te jong was om te weten wat ik aanrichtte. Dat mag zo zijn, maar als je karakter op je derde af is zit die sadist nog in mij. En ook dat jochie dat sidderde voor die Jan. Of zou het vermogen om je op latere leeftijd tot op zekere hoogte te beheersen of te verplaatsen in een ander meegebakken kunnen zijn in een driejarig karakter? Dat moet ik toch eens navragen bij die bevriende zielkundig geneesheer.

3 reacties

    • Boudewijn op 7 april 2023 om 22:18
    • Reageer

    Ik kan getuigen dat Zijzee op de grote school niet het minste pestgedrag meer vertoonde. In elk etablissement waar hij een piano aantrof, nam hij uit pure goedertierenheid plaats op de kruk erachter en vermaakte zijn vrienden met prettige klanken en verlangende ballades. Tijdig tot inkeer gekomen werd hij zowaar een toffe peer voor den medemens. Wel duurde het iets langer voor hij onder die laatste categorie ook wezens van het andere geslacht duldde. Maar daarover een andere keer. Nog twee Paasdagen te gaan…

    • Menno Samplonius op 7 april 2023 om 16:01
    • Reageer

    Zijzee heeft kennelijk niet door dat het ‘bashen’ (onheus bejegenen) van slachtoffer T. bij hernieuwde kennismaking opnieuw plaatsvindt. “Hij had die typisch blije lach op zijn gezicht die dominees bij contacten met de medemens passend achten”, aldus Zijzee. Het mag na al die jaren in dit specifieke geval wel iets nederiger, pestkopje. Maar ja, die eerste drie jaar vorming is nu eenmaal bepalend voor het karakter zegt de bevriende zielknijper. Volgens mij hebben die het trouwens ook wel eens mis. Ruim een halve eeuw geleden vonden deze genezers homosexualiteit een ziekte, die je het beste kon bestrijden met chemische castratie. Ongetwijfeld met grote instemming van de dominee.

    • Dirk Dragstra op 7 april 2023 om 15:46
    • Reageer

    Een mooie paasgedachte landt onvruchtbaar op dorre grond. Ga je es een keer de goeie kant op over de schreef, krijg je dat. Misschien kon je toch niet zo goed pesten als je altijd had gedacht? Ik wens je een opluchtig paasfeest toe.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd.