PRINS MAURITS STIERF NIET ALS ENIGE EEN ROEMLOZE STRODOOD

Mijn naam is Jacob Stroo. Ik zal u precies vertellen wat er is gebeurd. Eigenlijk is het allemaal de schuld van die misselijke christelijke politici.

Achter het stuur dwaalden mijn gedachten af naar meester Stap die op de lagere school zo mooi kon vertellen over de Tachtigjarige Oorlog. Hij vertelde dat Prins Maurits, een ware held op het slagveld, de strodood was gestorven. De strodood, dat betekende dat hij roemloos in zijn bed was gestorven in plaats van eervol op het slagveld, want de mensen sliepen toen in het stro of op strooien matrassen. Henkie Been had toen geroepen: ‘Meester, dan sterft Japie zeker ook de strodood. Want hij heet Stroo en dan is Stroo dood.’ De hele klas lachte, behalve ik. Sindsdien werd ik op het schoolplein Strodood genoemd. ‘Donder op, Strodood’. ‘We gaan Strodood burgemeester maken’. ‘Strodood, grote kloot’. Niet dat het veel uitmaakte, ik werd toch altijd al gepest, maar ik haatte het.

Kanon
Het was niet zo vreemd dat mijn gedachten in die richting afdwaalden, want ik was onderweg naar een echte Stroodood. Ik had alles zorgvuldig gepland. Mijn telefoon had ik thuisgelaten. Na een rit van ongeveer anderhalf uur parkeerde ik mijn oude Opeltje op een verlaten terreintje buiten het zicht van het verpleeghuis. Het was zondagmiddag even na drieën, de wedstrijd Nederland-Polen was net begonnen. Op straat kon je een kanon afschieten. Ongezien stapte ik de hal van het verpleeghuis binnen. Geen personeel te bekennen. In hoorde rumoer in de verblijfsruimte, waar de tv aanstond. Tot zover liep alles volgens plan.

Gereutel
Mijn nervositeit bedwingend dook ik de gang in. Ook daar niemand. Bij kamer 9 stapte ik binnen. Daar lag hij, mijn 97-jarige vader, zijn ogen gesloten. Ik ging naast zijn bed staan en boog me over zijn uitgemergelde gelige gelaat, luisterend naar zijn reutelende ademhaling. Ik voelde mijn vastberadenheid wegebben. Nee, verdomme, doorzetten nu, anders kun je het voor altijd vergeten.

Kasplant
Enige tijd geleden had ik een verhaal gelezen over een man die zijn vrouw in haar kussen had gesmoord. *) Die vrouw had zijn hele leven verpest. Dit sprak me enorm aan, omdat mijn vader ook mij m’n leven lang had dwarsgezeten. En had hij ooit niet zelf gezegd dat hij nooit als een kasplant zou willen leven? Nou, hier lag die kasplant. Ik beging geen misdaad, maar een weldaad. Nog even liep ik naar de deur om een blik te werpen in de gang. Uitgestorven. Terug bij het bed trok ik voorzichtig het kussen onder zijn hoofd vandaan. Nu!

Misprijzen
Op dat moment opende de oude man één oog en keek naar mij, zijn enige kind. Ik schrok me wezenloos. ‘Dag vader’, bracht ik uit, ‘ik ben even je kussen aan het opschudden’. Zag ik misprijzen in zijn blik? Ik frommelde wat aan het kussen en schoof het zo goed en kwaad als het ging half terug onder zijn oude hoofd. Zijn nek voelde warm aan. Het oog was weer dicht. ‘Vader, ik ga even iets voor je ophalen bij de verpleging, ik ben zo terug’, zei ik. Trillend stapte ik de gang op.


Gluiperd
Ik had de kamer door het raam willen verlaten, me een weg door de struiken om het verpleeghuis willen banen en zo ongezien mijn auto willen bereiken. Het hoefde niet meer. Een minuutje leunde ik tegen de muur tot mijn wild kloppend hart wat bedaarde. Op weg naar de uitgang kwam ik verpleger Randolf tegen. ‘Goedemiddag meneer Stroo. Moet u geen voetballen kijken?’ vroeg hij. ‘Nee, even mijn vader bezoeken, kijken hoe het gaat’. ‘Ach’’, zei Randolf, ‘wat aardig van u.’
‘Hoeveel staat het?’ vroeg ik.
‘1-1’.
‘O’, zei ik.
‘Tja’, zei hij.
Ik had hem nooit gemogen, de man had mij altijd een gluiperd geleken. We wensten elkaar een fijne dag.

Dat oog
Op straat zag ik allen dat oog van mijn vader. Vanuit de huizen klonk gebrul. Anderhalf uur later schonk ik thuis een bierglas vol jenever. Ik nam een forse slok, en nog één en nog één. Het oog keek me nog altijd aan. W at had ik mijn leven lang een last gehad van zijn misprijzende blikken. Ik vervloekte mezelf om mijn onmacht en omdat ik niet had doorgezet. De telefoon ging maar ik liet hem overgaan. Als middel X legaal was geweest had het nooit zover hoeven komen. Het is allemaal de schuld van die misselijke christelijke politici. Mijn hoofd tolde, ik zonk weg in mijn roes.

Slecht nieuws
Ik schrok op toen ik buiten twee autoportieren hoorde dichtslaan. Daarna ging de bel en verscheen een hoofd onder een politiepet dat door het venster binnenkeek. Wat nou? Ik deed open. ‘Goedenavond meneer Stroo, mijn naam is Lavetaat, inspecteur Lavetaat. Mogen we even binnen komen?’ De man, een fors type, stapte over de drempel zonder het antwoord af te wachten. De pet volgde. ‘Gaat u zitten, meneer Stroo’, zei de inspecteur alsof hij thuis was, ‘want ik heb slecht nieuws. Of weet u het al?’

Onderhavige kussen
‘Weet u wat?’, stamelde ik.
‘Dat uw vader is overleden. Vanmiddag in verpleeghuis Leander.’
‘Hè?’
‘Uw vader is vanmiddag overleden. Hij lag dood in zijn bed. Maar dat wist u toch al?’

‘Hoe moet ik dat weten?’
‘Dat zal ik u vertellen. Vanmiddag tegen vijven kregen we een telefoontje van de heer Randolf. Die kent u toch?’
Ik knikte.
‘De heer Randolf vertelde dat hij uw vader onder verdachte omstandigheden dood aantrof in zijn bed. Op zijn hoofd lag zijn kussen. Volgens de verpleeghuisarts is hij daarin gesmoord. Anders zijn de kwijlsporen in het onderhavige kussen niet te verklaren.’

Enige erfgenaam
Intussen keek de politiepet rond in mijn kamer. Hij pakte mijn telefoon van de salontafel en bestudeerde hem aandachtig.
De heer Randolf vertelde dat hij u vanmiddag in het verpleeghuis heeft ontmoet terwijl u onderweg was naar de uitgang. Hij vond dat u zich vreemd gedroeg. Waarom stond uw auto niet bij Leander op het parkeerterrein?’
Ik zweeg.
‘U heeft uw telefoon vanmiddag thuisgelaten. Waarom? Wilde u achteraf niet getraceerd kunnen worden?’
‘Nee, gewoon vergeten’, zei ik.
‘Ach, vergeten. Uw vader heeft twee ton op de bank staan. Klopt het dat u zijn enige erfgenaam bent?’
Ik zei niks.
‘Waarom hebt u zoveel gedronken, meneer Stroo. Ik ruik uw kegel op tien meter afstand. Kon u het even niet aan? Werd het allemaal een beetje veel?’
Wat kon ik zeggen?
‘Meneer Stroo, wij verdenken u van de moord op uw vader Stoffer Stroo en verzoeken u met ons mee te komen.’

Schuld
Ik ontwaakte uit een soort verdoving. ‘Ik heb het niet gedaan’, riep ik. ‘Ik kan het niet gedaan hebben. Als ik mijn vader had vermoord dan zou ik toch nooit dat kussen op zijn hoofd laten liggen? Randolf heeft het gedaan omdat hij mij de schuld kon geven. Dat kan niet anders.’ Ik schreeuwde de beschuldiging uit en zag het plotseling allemaal scherp voor me.
‘We zullen zien, meneer Stroo’, zei inspecteur Lavetaat. ‘We gaan het haarfijn uitzoeken. Kom nu maar mee’.

Het beste
Zoals ik het hier opschreef is het gegaan. Hoe langer ik erover nadenk, hoe zekerder ik ervan ben dat die rat van een Randolf de dader is. Ik heb besloten niets te verzwijgen. Waarheid boven alles. Ik weet dat de omstandigheden tegen me pleiten, maar wat zou het, er is toch geen hond die me gelooft. Het ergste is dat ik vrijuit was gegaan als ik het zelf had gedaan. Hier zit ik in mijn cel, zeventig jaar oud, nooit gewerkt, nooit getrouwd, geen kinderen. Een mislukt leven. Ik zal wel nooit meer vrij komen en in de bajes sterven. Mijn eigen Stroodood. Van mij mag Poetin die atoombommen nu wel gooien en verder wens ik iedereen het beste.

2 reacties

    • Adri Ekstijn op 27 juni 2024 om 20:57
    • Reageer

    Roald Dahl is hier vergeleken niets bij, vooral omdat hij zal worden vrijgesproken.
    Randolf ook.
    Het bleek zelfmoord. Randolf en Stroodood deden een ‘coming out’ en leefden gezamelijk gelukkig en die twee ton ging naar de dierenbescherming.

    Een aanname.

    • egbert huiting op 21 juni 2024 om 14:56
    • Reageer

    Dit is een heftig verhaal .

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd.