In de krant zag ik dat er mensen bestaan die hun eigen uitvaart in levende lijve bijwonen na deze eerst zelf tot in de puntjes te hebben geregeld. Daarna hopen ze snel en tevreden hun laatste adem uit te blazen. Kijkt u daar van op? Nou, ik niet. Dat heb ik te danken aan mijn vriend Onno.
Ongeveer een half jaar geleden kwam hij onverwacht langs. In zijn eentje, zonder Ada. ‘Heb je een goed glas wijn,’ vroeg hij? Zeker. ‘Luister’, zei hij, ‘maar vertel het niet verder. De dokters hebben mij opgegeven, ik heb nog maximaal twee maanden. Nee, je moet me niet beklagen, ik ben bijna tachtig, wat wil een mens nog meer. Maar het gaat me hierom. Hoe vaak heb ik niet in crematoria, kerken en ander stemmige omgevingen het uitzwaaien van overleden vrienden en kennissen bijgewoond waarbij de sprekers onvermoed fraaie vergezichten openden op de hun karakter en levensloop.’


Dagblad van het Noorden 31.3.25
Ons bent zunig
‘Evenzovele keren dacht ik: verdorie, nooit geweten dat dat zo’n fantastische vrouw of zo’n goeie vent was. Maar vooral drong zich de gedachte op: wat eeuwig zonde dat ze dit zelf niet kunnen horen. Dat hadden ze toch duidelijk verdiend, het gesprokene in aanmerking nemende. Bij leven en welzijn word je nooit overladen met lof, terwijl dat toch bijna een eerste levensbehoefte is. Wie kan er leven zonder applaus? Zeg nou zelf.’ Omdat hij een Zeeuw van oorsprong was, voegde hij er aan toe: ’Ons bent zunig. Ook met komplimentn.’

Niet simpel
Hier zweeg hij kort, terwijl ik mij afvroeg waar hij op uit was. ‘Schenk nog eens in’, zei hij, en ging verder. ‘Ik heb het altijd als schrijnend ervaren dat de feestelijkheden rond je geboorte volledig buiten je om gaan. Volgens mij heb je het volste recht dat euvel te compenseren bij je dood. Mijn motto is: Hou ‘t niet simpel, sterf met vlag en wimpel! – en dat ga ik in de praktijk brengen. Luister. Ik ga mijn uitvaart helemaal zelf regelen. Eerst zoek ik een mooie kist uit. Niet de goedkoopste uit de kraaienfolder, die gierige nabestaanden onder het wegpinken van een traantje uitkiezen onder het mom van: deze eenvoudige kist is echt in zijn geest, pa moest bij zijn leven ook al niets hebben van opsmuk. Nee, voor mij een massieve eikenhouten kist met fraai houtsnijwerk en zware koperen hengsels en een raam in het deksel. Het duurste van het duurste. Je gaat maar één keer dood.’

In the box
Ik knikte, zweeg en schonk nog eens bij. ‘Die kist’, vervolgde hij, moet luchtgaatjes en een raampje hebben, want ik ga er levend in liggen, zodat ik alles kan horen wat over mij wordt gezegd. Ik wil het ook kunnen zien, dus er komen kijkgaatjes naar de zaal en het spreekgestoelte. Wie beweert er dat een uitvaart niet zonder een dooie kan? Onzin, we moeten out of the box denken. In dit geval: in the box: een levende erin, geen lijk.’ Zijn ogen twinkelden, hij had duidelijk schik in zijn woordspeling. ‘Maar alleen jij, ik en Ada zijn op de hoogte. Ik zoek ook zelf de sprekers uit. Ze verkeren allemaal in de waan dat ik al dood ben. Ada gaat ze vragen. Niet te zuinig, een stuk of tien, twintig. Vrienden, familie, oud-collega’s, clubgenoten, noem maar op. En dan zoek ik de muziek uit. Alleen maar tranentrekkers, er dient flink gesnikt te worden. Tenslotte een filmploeg erbij zodat ik het kan terugkijken op een feest zonder weerga.’



‘Feest?’ vroeg ik voorzichtig, want ik durfde hem als ernstig zieke niet tegen te spreken. ‘Ja’, antwoordde hij, ‘een feest als uitvaart is tegenwoordig doodgewoon. Er lopen zelfs rouwclowns rond op crematies. Ja, je houdt het niet voor mogelijk, maar het bestaat. Clowns hoef ik niet, want ik wil er geen mensen bij die leuker zijn dan ik was. Er kan maar één het feestvarken zijn, en dat ben ik zei de gek.’
Aap uit de mouw
Afgezien van het idiote van deze opzet zag ik een hele serie praktische bezwaren, maar hij bleek aan alles gedacht te hebben. Hij ging een paar honderd rouwbrieven rondsturen voor een ‘besloten rouwdienst’ in een zaal zoals dat tegenwoordig zo vaak gebeurt, ver van crematoria, begraafplaatsen of kerken verwijderd. En nu kwam de aap uit de mouw: de reden dat hij mij in vertrouwen nam was dat ík voor zes kraaien moest zorgen die met uitgestreken smoelen een kist gingen dragen met een levend lijk erin. ‘Desnoods moet je ze omkopen. Voor duizend euro per persoon moet het lukken.’ Hij haalde een dikke rol vijftigjes tevoorschijn en gaf die mij. ‘Hier, 6000 euro, tel maar na. Ik weet zeker dat het je lukt. Van Ada weet ik dat niet, ik kan het haar niet aandoen, het was al moeilijk genoeg haar voor dit plan te winnen.’



Stuipen op het lijf
‘Ok’, zei ik, ‘die lol ga ik je doen.’ Ik voorzag geen problemen, omdat ik al vaak mensen had omgekocht. Zakenlui en ambtenaren, maar ik zag niet in waarom kraaien meer problemen zouden geven.
‘En hoe gaat het dan verder?’ vroeg ik.
‘Simpel. Na de laatste spreker wordt aan de bar op mijn leven gedronken. Als de stoet onderweg daarheen langs de kist schuifelt geef ik degenen aan wie ik de grootste hekel heb een knipoogje. Om ze de stuipen op het lijf te jagen. Vandaar dat raam in het deksel van de kist. Ze zullen zich doodschrikken. Hahaha!’
‘Maar dan weten ze toch dat je nog leeft’, wierp ik tegen. ‘Nee joh, ze blijven denken dat ik dood ben. Als mensen dingen zien die niet kunnen geloven ze het niet, dan denken ze dat het aan hun zelf ligt of gaan ze geloven in spoken.’



Napret vooraf
‘En jij? Wat ga jij na afloop doen? Ook naar de feestzaal?’
‘Geen sprake van. Ik laat me meteen weer in de lijkwagen laden en ‘s avonds rijden Ada en ik naar ons huisje in Frankrijk. Daar hoop ik vredig te sterven, met napret vooraf. Jij mag als enige langskomen. Maar mondje dicht hè. Ook als alles achter de rug is.’ Ik beloofde het plechtig. Ik gaf hem de hand en wenste hem sterkte. ‘Niet nodig’, zei hij, ‘ik wil alleen nog dat jij als laatste spreker dit voordraagt.’ Hij duwde me een briefje in handen. ‘Ik ben de rouwtrekker, jij de rouwdouwer’, zei hij. Opnieuw die twinkelende ogen. Op het briefje stond een gedichtje van Piet Paaltjens.
Als ik een bidder zie lopen
Dan slaat me ‘t hart zo blij
Dan denk ik, hoe hij ook weldra
Uit bidden zal gaan voor mij
Gekkigheid
Het is gegaan zoals hij zich had voorgesteld. Gemakkelijker zelfs, want de kraai die ik benaderde zei, terwijl hij het smeergeld in zijn binnenzak stopte: ‘Dank u wel meneer, maar dit geld was nergens voor nodig. Dit soort uitvaarten zijn tegenwoordig schering en inslag. Niet alleen bij ons van Munota, van de collega’s van Dola hoor ik hetzelfde. Als je maar betaalt, want de uitvaartverzekeringen geven er geen cent voor. We rekenen twee keer de normale prijs. Het is voor rijke mensen die vlak voor hun dood van de gekkigheid niet weten wat ze met hun geld moeten. Het laatste hemd heeft geen zakken, ook niet bij rijke stinkerds’.
Gebakken poets
Een maand na zijn grootse afscheid heeft Onno zichzelf in Frankrijk een zachte dood bezorgd, nog nagenietend van zijn grandioze afscheid. Een voormalige secretaresse was naast de kist flauwgevallen. Anderen hadden zich lijkbleek aan de bar gemeld. Toen hij dat hoorde, genoot hij er haast nog meer van dan van alle mooie woorden. Hij vond dat hij iedereen een onbetaalbare poets had gebakken. Maar wat heeft dat voor zin als niemand er weet van heeft? Hij was te dom om dat te snappen. Verder over de dode niets dan goeds.

2 reacties
Ik herinner mij – nu pas- een toepasselijk gedicht van Reve., dat ik -uit het hoofd- citeer:
‘Nu weet ik wie gij zijt
de jongen die ik eenzaam zag te Woudsend
en daarna nog op dezelfde dag in een cafe te Heeg
Ik hoor mijn moeders stem
O dood, die waarheid zijt
Nader tot U’
Zulke mooie verzen schrijven ze niet meer op heden!
Doodzonde.
Piter, kop op!
Iedereen van onze leeftijd worstelt met de dood, die zeker is. Maar alleen de Zeeuw kan zeggen: ik worstel en kom boven.