DODENHERDENKING KAN NIET ZONDER ZELFONDERZOEK

Ik zal een jaar of twaalf geweest zijn toen we op 4 mei op straat voetbalden. Mijn moeder had me streng ingeprent dat we om 8 uur moesten stoppen vanwege ‘dodenherdenking’. Dat deden we: de straatlantaarns sprongen aan om acht uur precies. Tegen een muurtje geleund, bal onder de arm, hielden we ons gedeisd. Op de hoek van de straat stond een fietser stil, rechtervoet op de trottoirband. Twee minuten later doofden de lantaarns weer uit en hervatten wij onbekommerd ons spelletje. De fietser was vertrokken.

De symboliek druipt er af: even stil, meteen doorspelen. 4 mei twee minuten stil, 5 mei hele dag feest. Je lekker laten vollopen op een van de vele bevrijdingsfestivals bijvoorbeeld. Eigenlijk is het misplaatst om feest te vieren zo pal na de nationale rouw. Al helemaal met die oorlog in Oekraïne naast de deur. Het is alsof we een luidruchtig tuinfeest houden terwijl de doodzieke buurman vecht voor zijn leven.

Ongemakkelijk
Gelukkig besteedden kranten, radio en tv, en naar ik aanneem de scholen, in de aanloop naar 4 mei veel aandacht aan de oorlog. Zo blijft het niet bij een nationale aflaat van twee minuten. Jammer alleen dat we behalve ‘40-’45 ook de soldaten herdenken die omkwamen bij de ‘politionele acties’ in Indonesië. Voor mij althans voelt dat ongemakkelijk, omdat we toen zo duidelijk zelf aan de verkeerde kant vochten. Het begrip ‘politionele acties’ spreekt wat dat betreft boekdelen. Het mocht geen oorlog heten, net zo min als de ‘speciale militaire operatie’ van Poetin. Dat zegt wel ongeveer alles. Gisteren op de Dam sprak de ceremoniemeester van ‘de koloniale oorlog’. Vooruitgang bestaat.

Liever niet op één hoop
Aanvankelijk was de dodenherdenking uitsluitend bedoeld voor de gesneuvelde militairen en verzetsmensen in de oorlog. Pas in 1960 gingen we ook onze 100.000 vermoorde joden herdenken. Daar kun je niet aan denken zonder stil te staan bij alle zes miljoen joden die dit lot trof. Daarna kwamen ook voorzichtig de Sinti, Roma en homoseksuelen aan bod, die ook systematisch zijn uitgeroeid. De tweede wereldoorlog met zijn industriële massamoord stelt alles wat daarna gebeurd is in de schaduw. Dat moet je niet relativeren door er steeds weer nieuwe slachtoffers bij te halen. De soldaten die in Indonesië omkwamen moeten ook herdacht worden, net als degenen die omkwamen bij de vredesmissies, maar wel in de goede context. Laten we niet voor het gemak -‘we zijn nu toch aan het herdenken’- alle gesneuvelden op één hoop vegen.

Omdraaien
Bij sommige mensen verwatert het besef van de betekenis van die oorlog. In Groningen wapperden zo’n zestig omgekeerde vlaggen op boerenland langs de A7. De boerin wilde aanvankelijk geen gehoor geven aan het verzoek om daar in ieder geval op 4 en 5 mei mee op te houden. Ze zei: “Voor ons is er nog geen vrijheid. Ik denk dat de mensen die in de oorlog zijn omgekomen voor onze vrijheid zich omdraaien in hun graf als ze wisten wat er nu in Nederland gebeurt.” Tegen zo’n boerin kunnen geen duizend herdenkingen op. Ze heeft er niets van begrepen. Pas onder druk van de publieke opinie heeft ze de vlaggen op de valreep toch nog weggehaald.

Voordeel van de twijfel
Mark van den Oever, de voorman van Farmers Defense Force, ging maanden geleden veel erger over de schreef. Hij vergeleek het lot van de boeren met dat van de joden. “75 jaar geleden hebben we gezien waar het decimeren van een kleine bevolkingsgroep toe leidt,” zei hij.
Hij krijgt van mij het voordeel van de twijfel en daarom ga ik er van uit dat hij geen antisemiet is. Maar zijn uitspraak was impliciet antisemitisch. Er wordt geen boer gedeporteerd of vermoord, boeren kunnen hun bedrijf beëindigen tegen een vergoeding van 120% van de marktwaarde. Als je dat gelijkstelt aan de holocaust, dan misbruik je de joden voor je eigen materiële belangen. Ik ga ervan uit dat hij niet goed heeft nagedacht.

Vooruitziende blik
Los van Van den Oever komt het antisemitisme weer op. De homohaat ook. Lodewijk Asscher vertelt in een interview dat hij als jongen aan zijn vader vroeg: “Dat antisemitisme is nu toch wel voorbij?” “Nee jongen”, zei z’n vader, “maak je geen illusie, dat gaat nooit voorbij.” Hij had een vooruitziende blik. Al die dodenherdenkingen hebben dat niet kunnen verhinderen.

Wegkijken
Naarmate de jaren vorderden hebben de herdenkingen meer indruk op me gemaakt. Ik denk tijdens de stilte niet alleen aan de doden, maar ook aan moed en lafheid. Dat doe ik vast niet als enige, het is het gevolg van vele jaren nationaal zelfonderzoek dat ook aan mij niet is voorbijgegaan. Doel van die herdenkingen is dat ‘het’ nooit weer gebeurt, maar het gebeurt wel degelijk en we hebben er deel aan. Vooral aan het wegkijken. Daar doe ik zelf hard aan mee. Neem die burgeroorlog in Soedan – ik kan het niet opbrengen me daar druk over te maken. Oekraïne raakt me, zeker, maar emotioneel probeer ik zoveel mogelijk afstand te houden.

Respect
De dodenherdenking is belangrijk, maar ik maak me geen illusies. Als ik al die mensen op de Dam zie staan kan ik me niet aan de gedachte onttrekken dat ze in met de oorlog vergelijkbare omstandigheden ongeveer net zo onderverdeeld kunnen worden in collaborateurs, meelopers, wegkijkers en verzetsplegers als de Nederlandse bevolking destijds in de oorlog. Je kunt alleen nooit van te voren aanwijzen wie wat zou gaan doen; de meeste mensen weten dat van zichzelf ook niet. Voor mezelf sta ik niet in. Daarin volg ik Hans Knoop, een van de joodse geïnterviewden in het tv-programma Het Beloofde Land dat Coen Verbraak maakte n.a.v. het 75-jarige bestaan van de staat Israël. Als Eichmann, de architect van de massamoord op de joden, ter sprake komt, komt Knoop met het beeld van een negentigjarige vrouw die op het Rode Plein bloemen wil leggen voor de oorlogsslachtoffers in Oekraïne. Negen politiemannen slepen haar weg. Knoop: “Die politiemannen zijn potentiële Eichmannen. Ze hebben geen gewetensfunctie die hun zegt: dat verdom ik.”

‘Geluk’
En dan vervolgt hij: “Ik weet niet hoe ik zelf zou functioneren onder soortgelijke omstandigheden, ik steek de hand niet voor mezelf in het vuur. De joden hebben het geluk tussen aanhalingstekens dat ze slachtoffer waren. Ze konden geen dader zijn. Daardoor stonden ze aan de goede kant. Ja, dat is een wrange conclusie, maar die moet je wel durven maken. Ik wijs niemand met de vinger na.”
Dat vind ik knap van iemand die bijna vijftig jaar geleden als journalist na een taaie achtervolging de Nederlandse oorlogsmisdadiger Pieter Menten opspoorde en achter de tralies bracht. Het recht moet zijn loop hebben, maar zonder zelfonderzoek wordt het nooit wat. Dat gaat ook op voor de dodenherdenking.

1 reactie

    • Gerrit van der Niet op 10 mei 2023 om 14:14
    • Reageer

    Mooi stuk. Mij uit het hart gegrepen.

Laat een antwoord achter aan Gerrit van der Niet Reactie annuleren

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd.