CONFESSIES VAN EEN DROOGKLOOT

Gerben Vloedkamp schrijft na een intakegesprek een brief aan zijn psychiater om voor hem en zichzelf te verduidelijken waarom hij zo lijdt.

Beste dokter,

U heeft me gevraagd deze brief te schrijven opdat we daarna full speed vooruit kunnen met mijn genezing. Ik hoop dat het helpt, want ik ben ten einde raad. Welnu, daar gaan we.

Ik denk dat het begon rond mijn dertigste. Toen kregen bijna alle vrienden om ons heen kinderen. Mij werd regelmatig gevraagd waarom ìk geen kinderen wilde. Ik zei dan altijd: ‘Dat is de foute vraag. De goede vraag is waarom jij ze wèl wilt. Wie verandering wil moet daar redenen voor hebben, wie alles bij het oude wil laten hoeft zich niet te verklaren. Dus vertel!’ Ik kreeg nooit antwoord, maar hoefde mezelf niet meer te verklaren en dat was precies de bedoeling, omdat ik geen goed antwoord had. In geen geval was het omdat ik het onverantwoord vond om kinderen in de grote boze wereld te zetten, zoals je sommige kinderloze paren wel hoort betogen. Misschien was het uit angst voor de verantwoordelijkheid, of voor de kwetsbaarheid die het ouderschap meebrengt. Ik kwam niet verder dan dat ik ‘gewoon geen zin had in kinderen’. En mijn toenmalige vriendin ook niet. Ook zij liet de motivering in het vage.
Nou, dat heb ik geweten….

Achteraf kijk ik dwars door mijn wedervraag heen. Sofistisch geslaagd, maar mensen vragen waarom ze kinderen hebben is onzinnig, als het al niet onbeleefd is. Ik zeg tegenwoordig altijd maar: kinderen krijg je niet, die neem je, en dat doe je uit een drang die zich niet laat beredeneren. Wie die drang niet voelt heeft zich los gezongen van zijn natuur. Dat laatste heb ik gedaan. En naarmate ik bij mijn vrienden meer kinderen zag werd ik daarin bevestigd. Kinderen kunnen leuk, grappig, vertederend en lief zijn, maar ik vond ze vooral stom vervelend. Ik begreep niets van mensen die hun hele heil ophingen aan hun kinderwens, hemel, aarde en klinieken bewogen om die te vervullen en diep verdriet hadden als dat niet lukte. Ook verbaasde me dat de helft van de mij bevriende echtparen uit elkaar ging ongeacht hun kinderen. ‘Wat een sukkels’, dacht ik.

Het was dan ook geen puur altruïsme dat ik me een paar jaar later liet steriliseren, maar toch wel een beetje. Ik wilde mijn vrouw Annalieze de dagelijkse inname van de pil besparen. Ze zei nog: ‘Weet je ‘t wel zeker? Ik kan dood gaan of het kan uit raken tussen ons, en dan krijg jij misschien een vrouw die wel kinderen wil.’ Ik wuifde dat weg. ‘Ik wil ze nu niet en zie niet in in waarom dat later anders zou zijn. Bovendien blijven wij altijd bij elkaar.’ Ik weet nog precies hoe we elkaar na deze woorden met zwemmerige ogen aankeken. Enigszins ontroerd door mijn noblesse, ik zeg het maar eerlijk dokter, meldde ik me bij het ziekenhuis voor de operatie, die bijna altijd probleemloos verloopt. Zo ook bij mij.

Gelukkig liep de operatie niet verkeerd af (plaatje 1), maar goed (plaatje 2)

Toch ging er iets mis. Een paar jaar later viel Annalieze op een viriel type. Ze verliet me en baarde nog net voor haar veertigste twee kinderen. Ik voelde me zwaar verneukt. Mij schoten anekdotes te binnen over echtparen die besluiten samen uit het leven te stappen, waarbij degene die als tweede de dodelijke pil gaat innemen daar toch maar van afziet. Maar goed, ik leefde nog, en het feit dat ik steriel was speelde verder geen rol. Ik wou nog steeds geen kinderen.

Vol energie wierp ik mij op mijn werk en maakte een mooie carrière in het verzekeringswezen. Afgezien van afstandelijke relaties met mijn opeenvolgende huishoudsters hield ik me verre van vrouwen, indachtig de zegswijze van de ezel en de steen. Mijn auto’s groeiden, mijn haren grijsden en toen brak toch nog onverwacht mijn pensioen aan: vanwege een fusie vloog ik er op mijn zestigste uit. Weliswaar met een riante gouden handdruk, maar hoe moest ik nu verder? Ik kon de golfbaan opgaan, ik kon gaan reizen, ik kon gaan lezen, allemaal leuk en aardig, maar ik had nergens zin in.

Daar zat ik dan in mijn luxe appartement na te denken over mijn leven, iets wat ik nog nooit had gedaan. Ik dacht aan mijn ouders, die hun best hadden gedaan om hun enig kind niet in eenzaamheid te laten opgroeien. Vriendjes en vriendinnetjes waren altijd welkom en mochten mee op vakanties. Die zijn nu allemaal opa’s en oma’s, dacht ik wrang. Pas echt bitter werd ik toen ik achter het stuur van mijn auto gezeten een oudere vrouw met vier kinderen op een zebrapad moest laten voorgaan. Ik herkende Annalieze. Ze was grijs en gerimpeld, maar liep nog altijd even katachtig. Die kinderen moesten wel haar kleinkinderen zijn. Er ging een steek door mijn hart. Gelukkig keek zij op noch om. Stel je voor dat ze me had herkend. Hadden we moeten zwaaien? Nog nooit had ik mij zo alleen gevoeld. Verdoofd keek ik haar na. De auto achter me toeterde ongeduldig: rijden, zak!

Een hardnekkige pijn werd mijn dagelijkse gezelschap. Wat greep me nou zo aan? Ik begon te rationaliseren en bedacht hoe ik als enige stamhouder in gebreke was gebleven bij het voortzetten van het geslacht-Vloedkamp. Bij die consequentie had ik geen seconde stil gestaan toen ik me liet steriliseren, maar het had mijn ouders vast veel verdriet gedaan. Jeugdige onbezonnenheid was het geweest, waarvoor ik me nu wel voor de kop kan slaan. Zeg nou zelf, dokter, zelfreflectie siert de mens. Mag iemand terugkomen op wat hij in zijn jeugdige onbezonnenheid heeft veroorzaakt? Ja toch? Ik besloot niet weg te zinken in spijt en de koe bij de hoorns te vatten. Misschien kon de sterilisatie alsnog ongedaan worden gemaakt – vaag herinnerde ik me dat de doktoren dat veertig jaar geleden een optie hadden genoemd. In sommige gevallen lukte dat, zeiden ze. Hoop flakkerde op. Stel je voor. Ik heb geld genoeg om snel een draagmoeder te vinden. En dan zou ik mijn nog lang niet te oude dag geheel kunnen wijden aan de opvoeding van een prachtzoon – aan een dochter dacht ik niet.

Een week later zat ik in een privékliniek bij een uroloog. ‘Dit heb ik niet eerder bij de hand gehad’, zei hij, ‘tenminste niet bij iemand van uw leeftijd en zo lang na de vasectomie. Maar niets is onmogelijk, we kunnen het altijd proberen, ik schat de slagingskans op twintig procent. Maar het kan ook anders, we kunnen het zaad ook rechtstreeks uit uw zaadbal halen, dan hoeven we de losse eindjes zogezegd niet opnieuw aan elkaar te knopen. Daarna kunnen we via ivf uw felbegeerde baby op de wereld zetten, tenminste als uw zaad nog goed is. Eerlijk gezegd lijkt me dit de koninklijke weg’ in uw situatie. ‘Aan elkaar knopen’. ‘Felbegeerde baby’. Ik weet niet waarom, maar deze woorden hadden iets spottends, hij streek me ermee tegen de haren in. Toch ging ik op zijn voorstel in – nooit geschoten, altijd mis. Een mooie beeldspraak in dit verband, al zeg ik het zelf.

Nou, dokter, ‘t werd niks. Mijn zaad is niet meer levensvatbaar. Dat wist ik twee maanden en een operatie later. Ik stortte in een diep gat. Ik hees me uit alle macht omhoog en ging golfen. Je moet wat, maar Jezus, wat een desillusie. Beetje sjokken over de baan, beetje balletje meppen, en zo nu en dan een praatje met van die ballen en trutten in geruite broeken die opscheppen over hun kinderen en kleinkinderen. Bah! Na een jaar verkocht ik mijn golfspullen. Weer zat ik me thuis op te vreten. Misschien moest ik een zelfhulpgroep oprichten, een club van lotgenoten, dan konden we samen om een stukje erkenning vechten. In de krant had ik gelezen dat er tegenwoordig zelfhulpgroepen bestaan.

’t Werd niks.
Mijn zaad is
niet meer
levensvatbaar

Hoewel me niet voor ogen stond hoe ik gelijkgestemden om me heen zou kunnen verzamelen, fantaseerde ik alvast over een naam. Steungroep Sterilisatie Spijtoptanten (SSS) bijvoorbeeld. Of, beter, Steungroep Seniore Sterilisatie Spijtoptanten (SSSS). We zouden een stichting kunnen oprichten, de Stichting Steunpunt Seniore Sterilisatie Spijtoptanten (SSSSS). Nòg niet goed, omdat ook moet blijken dat het om mannen gaat. Dan ben je op het woord vasectomie aangewezen, maar het lukte me niet daar een naam mee te bedenken. De moed zonk me in de schoenen en ik liet het plan voor wat het was.

Sterven en laten
sterven zeg ik
altijd maar

Een paar weken kwam ik mijn bed alleen maar uit op de dagen dat mijn huishoudhulp kwam, die ook mijn boodschappen deed. Madeleine, zo heet ze, greep in. ‘Meneer’, zei ze, ‘u verschoont zich niet, u eet nauwelijks, u ziet niemand behalve mij, als u zo doorgaat, dan wil ik niet meer werken in deze bende, het spijt me dat ik het zeg. Waarom gaat u niet op vakantie? Een groepsreis bijvoorbeeld, dan ontmoet je andere mensen. Dat hebben Herman en ik ook gedaan, naar Tirol, het is daar prachtig, we hebben geen seconde spijt gehad. En allemaal aardige mensen in de bus. Wat hebben we gelachen. Ik zeg tegen Herman, Herman, zeg ik, dat was de mooiste vakantie die we ooit hebben gehad, en toen zei Herman dat is zo. En we hebben er nog vrienden aan over gehouden ook’. Ik beloofde de beste vrouw mijn leven te beteren. ‘Of ik op reis ga weet ik niet, maar ik zal voortaan elke ochtend braaf opstaan’. Ik beloofde haar meteen ook opslag.

Hoewel ik na de middelbare school alleen nog maar de Telegraaf en vaktijdschriften had gelezen, besloot ik voortaan ‘s ochtends naar de bibliotheek te gaan. Als vast punt in de dag. De eerste dag bladerde ik wat boeken door, misschien zat er wat van mijn gading tussen. Wie weet is er aan mij een groot literatuurliefhebber verloren gegaan, dacht ik, dan kan ik nu de schade inhalen. Dat is tenminste iets dat je zelf kunt, daar heb je geen dokters voor nodig. Ik zag mezelf al als lid van een boekenclub waarin talrijke mooie romans worden besproken tijdens diepzinnige gesprekken. Bij toeval greep ik Een moderne Antonius van Simon Vestdijk van een plank. Even kijken of de stijl van de beroemde schrijver me aansprak. Ergens achterin viel het boek open, en ik las iets over een man die in een park liep waar gemaltraiteerde jongens aan bomen waren opgehangen: ‘… iedere marteling scheen toegepast te zijn. Neus en oren afgehakt, de borst geopend, nog vreselijker verminkingen, en allen leefden nog, spartelden, trokken aan hun touwen…..’ Met een vies gezicht legde ik het boek weg. Bah, wat een egotripper, die Vestdijk. Niet mijn kopje thee. Als je zo aan je gerief moet komen….. Nou ja, alle schrijvers zijn natuurlijk egotrippers, anders schreven ze niet. Dat is mijn persoonlijke mening. Die geef ik graag voor een betere, maar die heb ik nog niet gehoord. Voorlopig had ik mijn bekomst van literatuur.

De nacht daarop had ik een nachtmerrie. Overal hingen krijsende baby’s aan waslijnen, met opengereten buikjes waar de darmpjes uit bungelden. Annalieze zat ernaast in een boom en zei: ‘Ze hebben last van krampjes. Jouw schuld’. Ze had een stokoude kop en grijnsde vals. Plotseling was ze verdwenen en vloog een van de baby’s door de lucht op me af. Papaaaaaaaaaaaaaa, krijste hij. Toen stortten alle baby’s zich op me. Papaaa, papaaa, papaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaa, snerpte het om me heen. Vloekend en wild om me heen slaand werd ik wakker. Het duurde een kwartier voordat de paniek wegebde. De hele dag hield ik last van het gruwelijke beeld. Rustig jongen, laat je niet opjuinen, hield ik mezelf voor, en ik vervloekte de literatuur in het algemeen en Simon Vestdijk in het bijzonder. Kutschrijver.

Nou dokter, ik ben wel bijna klaar met mijn relaas. Die nachtmerrie was zo’n twee maanden geleden en kwam elke nacht terug. Nog steeds. Wel altijd in een iets andere vorm, de ene keer zijn de baby’s naakt, de andere keer hebben ze luiers om, één keer hadden ze allemaal het gezicht van Geert Wilders, maar altijd zit Annalieze er naast met een heksenkop vol rotte tanden en als ze weg is komen die baby’s krijsend op me af vliegen. De hele dag is het zwart om me heen, ik durf niet meer te slapen en drink elke avond een halve liter jenever om me even te kunnen relaxen. Madeleine waarschuwde mijn huisarts, en die heeft me naar u doorgestuurd. Als u me niet kunt helpen spring ik van de brug. Had ik misschien al lang moeten doen. Dit is geen dreigement, sterven en laten sterven zeg ik altijd maar, maar wees nou eerlijk, het is toch godgeklaagd dat iemand die zich zo heeft opgeofferd voor zijn vrouw dit lot moet ondergaan? En dan heeft die iemand zich ook nog een leven lang ingespannen om andere mensen te verzekeren tegen onheil. Zie mij hier staan, met pijn, verdriet en lege handen. Een normaal mens zou er gek van worden.

Hoogachtend,

1 reactie

    • Bas Verwey op 29 mei 2025 om 08:59
    • Reageer

    Vestdijk kreeg zijn eerste kind op zijn 69e. En zijn tweede nog wat later. Hij kon er echter maar een paar jaar van genieten. Tja, meneer Vloedkamp, je kunt van alles achterlaten, maar als je dood bent kan je er niet meer van genieten en heb je nergens meer last van. Dus leef rustig door volgens het devies van Camus: Je ne connais qu’un seul devoir, c’est celui d’aimer.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd.